De patatten-expeditie

Er in het jaar 1944 weinig feestelijks meer in het bezet Nederland. Ook een van de grootste ziekenhuizen van West-Europa, het O.L. Vrouwe-ziekenhuis in Amsterdam was ten einde raad. Echter, op kerstavond 1944, in het holst van de hongerwinter, werd het genoemde katholieke ziekenhuis uit de nood gered door Volendammer vissers. Dit zou later een aanmerkelijk zorgelozer vervolg krijgen in de “Pieperrace”.

Rector Sijmen Mol van het OLV, telg uit een befaamd vissersgeslacht, ging op de fiets naar zijn geboortedorp Volendam. Van de zijde van de directie, maar ook uit de keuken was de noodkreet tot hem opgestegen: als er niet spoedig gezorgd wordt voor een grote hoeveelheid aardappelen, dan is de basis voor onze voeding verdwenen en staat de hongersnood voor de deur. Rector Mol had in het vissersdorp een magische reputatie, zijnde de enige zoon van de vermaarde Noordzeevisser Thomas Mol. Deze was reeds lang geleden gestorven, doch de oude Thomas genoot postuum nog steeds een groot gezag, en alzo deed men nu een beroep op zijn populariteit in Volendam. Sijmen moest trachten een aantal vissersschepen met bemanning los te krijgen om het IJsselmeer over te steken en in Friesland zoveel mogelijk aardappelen te laden. Voorbereidingen waren getroffen door het katholieke ziekenhuis in Sneek, geleid door dezelfde nonnenorde als die in het OLV, om 60 ton patatten te verzamelen. Dit was mogelijk in het niet door blokkade getroffen Friese platteland, in het gebied tussen Makkum en Sneek.

Rector Mol slaagde er aanvankelijk niet in, om 10 botters elk met een 4-kops bemanning te charteren. Er boden zich wel steeds meer oudere gehuwde vissers aan (men kon jongeren niet ver van huis laten gaan). Eis voor het uitvaren was dat de rector zorgde voor 1 mud kachelkolen, en 1 liter petroleum per lamp aan boord. En daar twee van de 10 botters een motor hadden, moest hiervoor nog eens 50 liter benzine, en 10 mud generator-antraciet bijeengebracht worden. Met dit verlanglijstje kwam Mol `s avonds terug in Amsterdam. Hoe hopeloos het mocht lijken om hier aan te komen, de gevraagde goederen waren er de volgende maandag, langs de geheimzinnigste wegen bijeengebracht. Per generator-auto bracht rector Mol de brandstof naar Volendam.

Men had te Volendam gepland om maandag voor Kerstmis te beginnen, daar er met vorst rekening gehouden moest worden. De expeditie naar Amsterdam had echter zoveel voeten in aarde gehad, dat men pas in de nacht van maandag op dinsdag kon uitvaren. Tegen 4 uur vertrok de kleine vloot met rector Mol als “vlootvoogd” aan boord van Dirk van Job’s vlaggeschip, één van de twee motorkotters. Men hoopte reeds in de namiddag Makkum binnen te lopen, doch er kwam een dichte mist opzetten. In plaats van behaaglijk naar de overzijde te varen, kwam men in de namiddag al drijvend in Enkhuizen terecht. Tot overmaat van ramp bleken de generatorkolen niet geschikt te zijn voor de motoren. De machines werkten amper. In de haven van Enkhuizen hield men krijgsraad. Het weer stond de vaklieden niet aan, en men vreesde windstilte en vorst. Het gevaar was dan niet denkbeeldig om aan de overzijde vast te raken in het ijs, ofwel moeilijkheden te krijgen met de Wasserpolizei of andere Duitse instanties. Een beroep op de Enkhuizers van de vissers in dringende nood deed wonderen. Men ging bedelend langs de huizen met zakjes kolen om deze om te ruilen voor beter geschikte brandstof. Binnen enkele uren was er genoeg brandstof om opnieuw te starten.

De mist bleef hangen en de vloot arriveerde aan de overkant bij Stavoren inplaats van bij Makkum. De voor dinsdag bestelde trailers en wagens met aardappelen waren al weer weggebracht. Zo raakte de moeizaam vanuit Sneek opgebouwde hulpactie in het slop. De Duitse controle in de haven van Stavoren begon met de rector in te rekenen, omdat ze “der sonderbare Pfarrer” met schipperstrui en alpino als roverhoofdman van een bende zwarthandelaren beschouwden. Wie haalde het De Pattatten-expeditie (vervolg) anders in zijn hoofd om met tien botters op aardappelenjacht te gaan, zogenaamd voor noodlijdend Amsterdam? Maar zijn welsprekendheid maakte dat de geblokkeerde haveningang weer werd geopend en er kon worden uitgevaren naar Makkum. Daar kwam de Volendammer expeditie tegen 16 uur in de mistige namiddag aan, onder misprijzende nieuwsgierigheid van de Duitse kustwacht en Nederlandse politie. Buitengewoon argwanende marechaussees hielden hem in het oog, en ook hier had de rector weer al zijn overredingskracht nodig om de bemanning uit het gevang te houden.

Ook de bevolking van Makkum zag hen met onverholen vijandigheid arriveren. De aanwezigheid van een vermomde pater, maakte de zaak nog gecompliceerder. Enkele marechaussees waren toch onder de indruk geraakt van rector Mol’s vastberadenheid en van diens betogen over de nood in Amsterdam. Ze hielpen de de 40 bemanningsleden, die rammelden van honger aan een bij de burgers opgescharrelde maaltijd. Rector Mol had, via de pastoor van Makkum, contact gekregen met het ziekenhuis te Sneek. De aangekochte partijen aardappelen bleek bij de boeren opgeslagen te zijn. Toen de botters dinsdag niet gearriveerd waren, was alles weer teruggebracht in de winterkuilen en men voelde er, met oog op de vorst, weinig voor om de kuilen weer te openen. Nieuwe moeilijkheden en wrijvingen. Het bleek ook moeilijk volk te krijgen om de patatten op de karren te laden. Uiteindelijk gelukte het toch de 60.000 kg aardappelen uit hofsteden, schuren en kuilen op enkele verzamelpunten op karren te laden. Van daaruit werden ze met twee pramen met mankracht naar de Makkumse haven getrokken.

Het gerucht dat dit konvooi bestemd was voor het O.L. Vrouwe-ziekenhuis begon langzaam door te sijpelen. Gedurende twee pikdonkere nachten, spertijd of niet, werd door Makkummers en Volendammers de enorme partij in de 10 schuiten gewerkt.

Voor de terugtocht over de Zuiderzee was er een nieuwe technische barrière. Er was door de vertraging en omweg geen druppel gasolie meer. Er moest dus olie komen. Vragen en telefoneren kreeg als bescheid: “in heel Friesland is geen druppel olie meer te vinden”. Maar toen werd rector Mol benaderd door een burger, een protestant nog wel, die zei wel raad te weten. Er werd een vat van 50 liter georganiseerd (van de Duitsers). Na dit intermezzo rustte men, doodop, vuil, bezorgd maar niet ontevreden, een nacht uit. Om 4 uur `s nachts werd de pastorie van Makkum door de marechaussee opgebeld of de Volendammers maar meteen wilden opbreken. Op het politieburo werd dit bericht verduidelijkt. Men zei daar dat geen inspectie zou volgen over de 300 kg vlees en worst annex mondvoorraad en 5 mud aardappelen per hoofd, als men 20 onderduikers en illegalen, die dringend naar de overkant moesten zou meenemen. Een dergelijke kans moest gegrepen worden, ondanks de risico’s. Dat was de zaterdag voor Kerstmis 1944.

Onder prachtig helder weer gingen de botters tot aan de boorden beladen naar Volendam. Twee botters namen een meer zuidelijke koers en gingen op Amsterdam aan. Nu en dan vlogen formaties Mosquito’s en Spitfires langs, maar ze gingen niet tot schieten over. Ook boten van de Kriegsmarine kwamen enkele malen dichterbij, maar lieten de voedselboten verder met rust.

Toen de avond viel was men in Volendam. Op de dijk stonden tientallen verwanten van de vissers toen in de verte de masten en zeilen opdoken. De wind begon scherp Oost te lopen. Het werd vrieskoud. Die zondag kwam in Volendam een fietser aan als boodschapper van het O.L. Vrouwe-ziekenhuis met het verzoek of de rector toch vooral tijdig thuis wou zijn voor de nachtmis in het ziekenhuis – men rekende op zijn feestpreek. Mol voelde er niet veel voor, hij moest zich haasten om met man en macht de aardappelen over te brengen in vorstvrije kelders in Volendam. Hij en zijn dorpsgenoten voelden zich voor deze keer gedispenseerd voor de hoogmis.

Van de zestig ton die in Makkum aan boord waren gegaan was na aftrek van de portie voor het varen (15%), maar vooral van de bevroren en gestolen (bv door Amsterdamse jongetjes die op de laadbak sprongen) aardappelen ruim veertig ton overgebleven. Met zuinigheid en beleid heeft het ziekenhuis daarvan tot de bevrijding toe kunnen eten.

Het ziekenhuis dankte de rector voor diens grote aandeel in de geslaagde expeditie met een bronzen presse-papier in de vorm van een aardappel (zie hiernaast). De schrijver (en katholiek voorman) Anton van Duinkerken rijmde het volgende erbij:.

Uit de hongerwinter kwam

Ik om U te danken

Sijmen Mol van Volendam

Voeder van de kranken.

————————————————-

Bron: Koning, Piet en Evert, Wereldoorlog in het dorp, uitgave Stichting Vrienden Volendams Museum, 2010.

 

Scroll naar boven